Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD4519

Datum uitspraak2001-10-11
Datum gepubliceerd2001-10-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/926089-00
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft gedurende een vrijwel aaneengesloten periode van zeventien jaren vele malen ontucht gepleegd met in totaal vijf jongens.


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09/926089-00 's-Gravenhage, 11 oktober 2001 De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: Verdachte geboren op 1922 te Naaldwijk, De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 27 september 2001. De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr W. Römelingh, is verschenen en gehoord. De officier van justitie mr Verbruggen heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2, 3, 4, en 5, telkens primair, telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht ook als dat inhoudt behandeling door De Waag. Voorts vordert de officier van justitie dat het geschorste bevel voorlopige hechtenis wordt opgeheven. De telastlegging. Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. Beroep op verjaring van de feiten 1, 3, 4 en 5. De raadsman heeft namens verdachte het verweer gevoerd dat de feiten zoals onder 1, 3, 4 en 5 telastgelegd, zijn verjaard omdat, voordat aangifte werd gedaan, meer dan twaalf jaren zijn verstreken sinds de feiten plaatsvonden. Op grond van Europees recht in het algemeen mag verdachte door een wetswijziging niet in een nadeliger positie gebracht worden, zodat het nieuwe verjaringsregiem niet mag worden toegepast, aldus de raadsman. De rechtbank verwerpt dit beroep op verjaring. Op 1 maart 1989 is artikel 70 sub 4 Wetboek van Strafrecht in werking getreden, op grond waarvan voor feiten als hier telastgelegd en gepleegd na die datum een verjaringstermijn van 15 jaren geldt. Op 1 september 1994 is artikel 71 sub 3 Wetboek van Strafrecht in werking getreden, op grond waarvan de verjaringstermijn ter zake van feiten als hier telastgelegd aanvangt op het moment dat het slachtoffer de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt. Deze bepaling is niet van toepassing op feiten die ten tijde van de inwerkingtreding ervan reeds waren verjaard, met andere woorden op feiten daterend van vóór 1 september 1982 (Hoge Raad 17 december 1996, NJ 1997/261). In de onderhavige telastlegging worden verdachte telkens feiten gepleegd ná 1 september 1982 verweten. In aanmerking genomen dat de betreffende slachtoffers allen tussen 13 januari 1992 en 22 september 1997 18 jaar zijn geworden, is van verjaring derhalve geen sprake. Ook voor het overige vindt het, ongemotiveerde, standpunt van de verdediging geen steun in het recht. De bewijsmiddelen. P.M. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2, 3, 4, en 5, telkens primair, vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert. Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte heeft gedurende een vrijwel aaneengesloten periode van zeventien jaren vele malen ontucht gepleegd met in totaal vijf jongens. De ontucht bestond onder meer uit het wrijven over en trekken aan de geslachtsdelen van de jongens, zich door drie van hen laten aftrekken en bij twee van hen het in de mond nemen van hun geslachtsdeel en daaraan likken en zuigen. De jongens hadden ten tijde van de ontucht een leeftijd die varieerde van zeven tot zestien jaar. De duur van de ontucht varieerde van één tot negen jaar. De slachtoffers waren allen kinderen van geloofsgenoten van de verdachte. Binnen deze geloofsgemeenschap werd de verdachte alom zeer gerespecteerd. Dusdoende heeft hij op ernstige wijze misbruik gemaakt van het overwicht dat hij uit hoofde van niet alleen zijn leeftijd, maar ook zijn positie, had. Daarnaast heeft verdachte de bijzondere vertrouwensrelatie tussen hem en met name drie van de kinderen alsmede hun ouders, met wie verdachte al sinds tientallen jaren een hechte vriendschappelijke band had, ernstig misbruikt en geschonden. Zoals uit ervaringsregels bekend is, plegen slachtoffers van dergelijk seksueel misbruik nog geruime tijd psychische schade daarvan te ondervinden. Hierbij speelt vaak een rol dat de normale seksuele ontwikkeling verstoord is geraakt en het vertrouwen in anderen, volwassenen, is geschonden. Illustratief in dit verband is dat één van de misbruikte jongens agressief gedrag ging vertonen en een ander depressief werd door toedoen van verdachtes handelen. De rechtbank rekent verdachte dit misbruik in hoge mate aan, te meer nu verdachte nog steeds niet ten volle lijkt in te zien, noch te beseffen wat het kwalijke is van zijn handelen, hetgeen tijdens de terechtzitting nog eens is gebleken. De rechtbank heeft kennis genomen van een rapport van het Ambulant Bureau Jeugdwelzijnszorg d.d. 27 oktober 2000 betreffende verdachte, opgemaakt door J.M.A. Smeele gz-psycholoog te Leiden, waarin wordt geconcludeerd dat de telastgelegde en bewezenverklaarde feiten volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare. In het rapport van de psycholoog wordt vermeld dat verdachte zijn eigen verantwoordelijkheden met betrekking tot zijn handelen ontkent en de huidige problemen beschouwt als een komplot tegen hem. Verder wordt geconcludeerd dat daderbehandeling noodzakelijk is om het recidiverisico in te dammen, waarbij wordt gedacht aan plaatsing in een speciale 65+ dadergroep in De Waag. De rechtbank heeft voorts kennis genomen van een voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland, Ressort Den Haag, d.d. 26 maart 2001 opgesteld door B. Bouten, waarin eveneens wordt geadviseerd tot behandeling in De Waag in het kader van het 65+ daderproject. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van een schrijven van De Waag d.d. 18 mei 2001, ondertekend door J. van Schooten, psycholoog/psychotherapeut, waaruit blijkt dat verdachte aldaar sinds 13 april 2001 naar behoren deelneemt aan een groep voor oudere plegers van seksueel misbruik. Ook heeft de rechtbank nota genomen van de door de officier van justitie ter terechtzitting gedane toezegging dat, indien verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt veroordeeld, verdachte te allen tijde in staat zal worden gesteld eerst zijn deelname aan de behandeling Bij de Waag af te ronden. Dit alles afwegende acht de rechtbank -mede gezien de leeftijd van verdachte- de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden, inbegrepen na te noemen bijzondere voorwaarden. Het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf dient mede als "stok achter de deur". De daarbij behorende proeftijd zal worden gesteld op drie jaren teneinde een zo ruim mogelijk kader te scheppen waarbinnen het voor verdachte mogelijk zal zijn te komen tot inzicht in zijn ontuchtig handelen. De toepasselijke wetsartikelen. De artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 245, 249, 249(oud) van het Wetboek van Strafrecht; Beslissing. De rechtbank, verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2, 3, 4, en 5, telkens primair, telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt: feiten 1, 3, 4 en 5, telkens primair: Ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd; feit 2 primair: Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd; verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte te dier zake tot: gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden; bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 3 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit; en onder de bijzondere voorwaarden: dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, Ressort Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht; dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd, zal stellen onder toezicht en/of behandeling van De Waag, Centrum voor ambulante forensische psychiatrie te Utrecht, en daar zolang onder toezicht en/of behandeling zal blijven als de direkteur van De Waag, in overleg met meergenoemde reclasseringsinstelling, zulks noodzakelijk zal achten; geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht; bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; in verzekering gesteld op: 24 juli 2000 in voorlopige hechtenis gesteld op: 27 juli 2000, welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van: 3 augustus 2000; heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door Mrs Timmermans, voorzitter, Van der Veen en De Boer, rechters, in tegenwoordigheid van Van Bezooijen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 oktober 2001 . Mr Timmermans is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.